© Aad Hoogendoorn
© Aad Hoogendoorn
Dit is een rustplek, voorraadhok en gemoedsspiegel ineen. De ingenieur die Disco Inferno aan de praat houdt, verblijft hier dag en nacht. Hier zit hij in zijn fauteuil en staart voor zich uit. Obsessief werkt hij ideeën uit aan de tekentafel en komt nooit buiten. Voor de ingenieur telt alleen werk, emotioneel en lichamelijk is hij volledig verwaarloosd. Zelfs als hij op bed ligt, is hij omringd door een overdaad aan monitoren die non-stop beelden tonen van machines die afgedankte consumptiegoederen vernietigen, voor het spektakel en plezier van het kapot maken zelf of als voorstadium van hergebruik.

The Engineer’s Bedroom is de plek waar instincten, driften en de diepste angsten leven. Hier heerst de obsessie met het constant willen maken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van industriële draaibanken en freesmachines en allerhande handgereedschap van goedkope, Chinese makelij, waar het falen zit ingebakken maar dat door zijn prijs de wereldmarkt domineert. Datzelfde China brengt een leger op de been dat als een goed geoliede machine over het Plein van de Hemelse vrede marcheert. De soldaten lopen perfect synchroon, gestoken in maatuniform, emotieloos en klaar om de rest van de wereld op gedisciplineerde wijze onder de voet te lopen. Filmbeelden van die Chinese militaire almacht worden getoond naast met opnames van primitieve fabricage processen op het Pakistaanse platteland – een vorm van inefficiënte en gevaarlijke huisnijverheid, die zelfredzaam moet maken.

Er is geen ontsnapping mogelijk aan The Engineer’s Bedroom, maar de ingenieur probeert het wel. Met zijn ‘state of the art’ paddokwekerij maakt hij ingrediënten voor pillen, tincturen en crèmes. In combinatie met apparaten voor zintuiglijke deprivatie creëert hij een parallelle werkelijkheid. Maar hij blijft natuurlijk opgesloten in zijn hol, voor altijd veroordeeld tot piekeren en sleutelen.